Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Maar zij zeide: [Zo waarachtig als] de HEERE, uw God, leeft, indien ik een [14]koek heb, dan alleen een hand vol meels in de kruik, en een weinig olie in de fles! En zie ik heb [15]een paar houten gelezen, en ik ga heen, en zal het voor mij en voor mijn zoon bereiden, dat wij het eten, [16]en sterven. 14. Het woord betekent eigenlijk een brood, of koek, die onder, of op de kolen, en niet in den oven gebakken is. Zie Gen.18:6. De zin is dat zij in haar huis geen gebakken brood ten beste had, zelfs niet een koekje op den heten haard met kolen gebakken. 15. Dat is, weinige houtjes, en gelijk wij zeggen: een of twee. 16. Alsof zij zeide: Wanneer dit zal opgegeten zijn, wij hebben niets meer ten beste, zodat wij niet anders hebben te verwachten dan van honger te zullen moeten sterven.